Beaurevoir

Een tussenstop zou het zijn, ergens in Noord-Frankrijk. Praktisch, om mezelf niet helemaal gaar te hoeven rijden. Als ik maar een bed en internet zou hebben. Voor de rest zou het niet uit maken, want meer dan dat heb ik niet te zoeken in een tussenstop.

Toch glimlach ik verrast als ik de naam in mijn navigatie zet: Beaurevoir, een mooi tot ziens maak ik er van. Na de grote stad St Quentin geschampt te hebben stuurt TomTom mij nog 20 kilometer het glooiende goudgele graanlandschap in van Picardie. In een dal het dorpje met de kerktoren idyllisch er bovenuit stekend. Ansichtkaart plaatjes.

De gastvrouw ontvangt me vriendelijk en bij een kop thee poog ik een conversatie gaande te houden met mijn steenkolen-Frans. Ze spreekt langzaam en is geduldig. Er zijn geen restaurants in het 1500 inwoners-tellende dorpje. Dat geeft niet, na de tankstation broodjes heb ik geen zin meer in eten. Ik ga een stukje wandelen weet ik duidelijk te maken. Een verwijsbordje naar de toren in een weiland net buiten het dorp had me bij aankomst al nieuwsgierig gemaakt.

Terwijl ik door de straat wandel hoor ik overal om mijn heen rolluiken dichtgetrokken worden. Ik waan me de Daltons die een Wild West dorpje inlopen alwaar de dorpelingen schichtig hun huizen sluiten. Ik kijk om me heen. De meeste huizen zijn opgetrokken uit donkere roodbruine bakstenen, ouder dan mijn jaren ’30 woning. Ik wens mezelf meer kennis van bouwstijlen, maar kom niet verder dan dat het me doet denken aan België. Vrijwel ieder raam in ieder huis wordt gesierd met witte rolluiken. Meer dicht dan open. Hè gezellig, denk ik.

Linksaf bij de kerk. De twee naastgelegen kroegen zijn dicht. Er is niemand op straat. Is de wind nou zojuist kouder geworden? Links wordt mij aandacht getrokken door een grote poort. Net voor ik oversteek om even naar binnen te gluren (een oude boerderij of een kazerne?) bemerkt ik verderop rechts een man die op de trede voor zijn deur een sigaret zit te roken. Ah, er is toch leven in dit dorp. Achter de poort is het minder indrukwekkend dan gedacht, dus snel keer ik me weer om en ik schraap mijn keel om de man een prettige avond te wensen. Maar er is geen man. Alleen maar huizen met dichte witte rolluiken. Heb ik het me verbeeld? Ik versnel mijn pas.

Het asfalt gaat over in zand en stenen, in de verte zie ik de toren midden in het graanland, bovenop een terp. Ik waan me alleen. Ik beklim de terp en geniet van het uitzicht. Ik vraag me af hoe oud de toren is en waarom hij hier staat. Ik schat honderden jaren oud, sommige stukken dicht gemetseld en er staat een zware ijzeren deur in. Ook het dak lijkt nieuwer. Maar de Office du Tourisme is hier niet actief. Geen info bordjes. Wel stemmen. Ik stop mijn rondje om de toren. Jonge stemmen. Ik neem plaats op een oude balk die als bankje naast de toren staat, met uitzicht op de zonsondergang. Van alle plekken waar Beaurevoirianen moesten zijn, zaten er natuurlijk juist een aantal hier. Jongeren, zo te horen met drank, sigaretten en muziek op hun telefoon. Het doet me deugd dat het toch geen spookstadje is. Maar gemakkelijk zit ik niet. Hebben ze mij al opgemerkt? Of zit ik hier nu ineens onbedoeld stiekem. Ze komen mijn kant op en settelen zich uit de wind in de beschutting van de toren, net iets van me vandaan. Ik kijk die kant op en zie een jongeman in het zwart op de grond gaan zitten. Hij kijkt niet terug. Ik snuif even te hard mijn neus en kijk nog eens. Geen respons. Dan leun ik naar achteren. Ik staar nog vijf minuten de ondergaande zon weg en probeer hun gesprek tevergeefs af te luisteren. Deze kids wonen hier, zijn hier opgegroeid, hebben hier familie. Dit is hun dagelijkse leefomgeving, hun thuis. Hoe kom je hier terecht? Hoe kom je hier weg!? Zomaar een handige tussenstop voor mij, is de levensplek van 1500 mensen, achter rolluiken en donkere bakstenen.

Ik sta zachtjes op en schuifel naar de andere kant van de toren. De enige plek om de terp af te komen is in het zicht van de jongeren. Ik besluit een rondje te lopen en groet de drie quasi-nonchalant met mijn beste Franse accent. Bonsoir. Ze kijken verbaasd. Ik zie ze denken ‘was zij er al? wie is dat?’ Mijn uiterlijk verraad direct dat ik niet van hier ben. Mijn voorsprong is dat zij niet weten dat ik ze niet versta. Ik loop door. Weg van de toren, de terp, het graan. In het dorp zijn de straten nog leger. Een rondje om de kerk en dan snel naar huis is het plan.

Een plaquette op de achterkant van de kerk leert me dat Jeanne d’Arc hier was. Ik ben blij verrast. Er heerst geschiedenis in dit dorp! Zouden die kids dat ook weten? Terug op mijn kamer duik ik het internet op. Jeanne d’Arc zat hier in 1430 vier maanden vast op een kasteel zo groot als het dorp, waarvan de uitkijktoren in het veld het enige overblijfsel is. En het gebruik van roodbruine baksteen ziet men vaker in België dan in Frankrijk.