Mijn straat

Ze hebben mijn stad verkracht
Vooruitgang noemt men dat
Ik hoor nog het ratelen
Van de plastic wielen
Van de buggy waarin ik zat
Lijnen van bakstenen
Vierkanten van stoeptegels
Trrrrrrrr taktaktaktaktak
Trrrrrrrr taktaktaktaktak
Bijna thuis
Maar nu op de straat geen tegels meer
Slechts eindeloze bakstenen visgraten
Gekleurd als een treiterende verwijzing
Naar de vorm die eens was
Ze hebben mijn land afgeragd
Ontwikkeling noemt men dat
Ik hoor nog het vitten
Van de kievieten
Boven het lege suikerbietenland
Toen een eindeloos vergezicht
Nu bezaaid met strak belijnde villa’s
Mijn wilde land gevangen
Achter hekken
Onder keurig gemaaid gazon
Ze hebben mij straat gejat
Groeiperspectief noemt men dat
Ik weet nog de weg
De route is hetzelfde
Maar de straten zijn korter
De schuttingen lager
De huizen kleiner
De bomen reusachtig gegroeid
Zelfs als ik ongezien buk
Mijmerend door steegjes kruip
Zie ik dat het anders is
Dat ík anders ben
Ze hebben mijn jeugd gepakt
Volwassen noemt men dat
En hoe vaker ik herinner
Hoe meer ik slechts
De herinnering zelf herinner
Een kopie van mijn werkelijkheid
Niets zo gelijkend, maar het is het niet
Ik moet dus zuinig zijn
Beter zet ik ze op rantsoen
Ik wil dit niet zien
Vernieuwingen verdringen mijn geheugen
Mijn verleden wordt een waas
Van omgeleide neuronen
Ik leef van een geschiedenis
Die nergens anders bestaat
Dan in mijn idiote hoofd
Ik verword tot het resultaat
Van mijn eigen hersenspinsels
Geheugeninteelt, carbon-identiteit
Mijn bestaan berust op louter fantasieën
Die denken dat ze echt zijn
Niets lijkt zo veel op waar ik vandaan kom
Niets is zo anders dan wat ik nog weet
En niets, niets hier is nog mijn thuis

– iebie, 16 juni 2015
© PoetryPleasures.com