Misschien hebben we het nog eens nodig. Of kunnen we het als voorbeeld gebruiken. Of wil de belastingdienst het over zeven jaar nog eens inzien. Deze boeken moet ik nog een keer gaan lezen. En dit boek wil ik zeker nóg een keer lezen. Hier staat een persoonlijke boodschap in, dit kan niet weg. Een interessant artikel, hier moet ik nog eens iets mee. Bewaarzucht.
Vanuit de sociologie behoor ik – geboren in 1979 – tot de pragmatische generatie, of lekkerder bekkend: de Patatgeneratie. Gericht op zelfontplooiing en bij gebrek aan discipline en stimulans een neiging tot passiviteit.
Weekend; uitslapen, verse jus, croissant, gekookt ei en de zaterdagkrant. In pyjama op de bank met mijn lief en bladeren, lezen, lachen, ontsteld zijn. Ik vind het heerlijk. Vooral de zaterdagedities – maakt nog niet eens echt uit welke krant – vanwege de bijlages, de achtergronden, de verdieping in het nieuws.
Vier maanden herstel. Dat zou toch meer dan genoeg moeten zijn om langzaam aan weer aan het werk te gaan. Het leek perfect: vier voorstellingen, dichtbij huis, bekend theater, bekende show. Een mooie start om het seizoen in te leiden. En zes weken geleden voelde ik me fit genoeg om dat te doen. Ik zei toe, want over nog zes weken zou ik me alleen maar beter voelen, toch?
Nee. Als ik mediteer gaat het mis. Net als altijd focus ik me op mijn ademhaling, diep in en uit, de kracht voelen. En dan net als altijd word ik rustiger in mijn lijf en in mijn hoofd. En juist als die ontspanning volledig intreedt gebeurt het: de flashbacks.
‘Het gaat hartstikke goed, je herstelt ontzettend snel! Het is pas tien weken.’
Ik kan het niet vaak genoeg horen. Het liefst van professionals, zoals mijn nieuwe fysiotherapeut. Ik heb namelijk geen idee of het goed gaat of niet. Mijn gemoed vliegt nog steeds alle kanten op. Het is dus fijn als iemand anders – die van wanten weet – het mij kan vertellen, dan hou ik dat aan. Ze is gespecialiseerd in oncologie en lymfoedeem, en ze doet aan kickboxen. Ik mag haar meteen.
Aan het plafond boven de gyneacologische stoel van mijn arts met de Gouden Handen hangt een schilderij van Cezanne. Om je ogen ergens op te richten terwijl de eendebek in je intieme deel verdwijnt. Het is attent en nutteloos tegelijkertijd. Ik zie niks, ik voel alles.
‘Hoe gaat het?’ vraagt m’n arts met de Gouden Handen. Ik begin direct te huilen.
‘Goed, maar dit’, snotter ik terwijl ik op m’n betraande gezicht wijs. Ik huil al drie dagen om alles en niets.
‘Nu het fysiek beter gaat, komen de emoties los, dat gebeurt eigenlijk altijd’, stelt ze me gerust.
Ik herstel volgens protocol. Dat vind ik dan wel weer fijn. Ik vertel hoe het verder fysiek gaat en stel de vragen die over de afgelopen weken opborrelden. Ze beantwoordt ze uitvoerig: waar mn eierstokken nu zitten, hoe mn schede eigenlijk is dichtgemaakt (‘Plat of in een tuutje?’ ‘Plat, als een chipszak’) en hoe het nou precies zit met dat HPV-virus. En wat ik kan verwachten van de nacontrole. Wat controleer je dan eigenlijk?
‘Ik zal het direct en eerlijk zeggen…’
Daar hou ik van.
Ik hoor het mezelf nog zeggen na het intakegesprek daags na de diagnose. “Als ik er met de complicatie ‘problemen bij het plassen’ verder helemaal vanaf ben, teken ik ervoor.” Want dan zou ik na de operatie kankervrij zijn. Ik zou niet bestraald hoeven worden, of aan de chemo. Ik zou weer verder kunnen met mijn leven.
Nu kan ik mezelf wel voor de kop slaan.